Corona dunt de gelederen van de theatertechnici uit

Corona dunt de gelederen van de theatertechnici uit
Onlangs las ik in de Volkskrant het verhaal van Rosalie Bouwman die ervaren heeft dat zij samen met wel héél veel anderen een kunstopleiding heeft afgemaakt en dat de arbeidsmarkt deze groep niet kan absorberen. Veel goed opgeleide en talentvolle mensen moeten genoegen nemen met lullige baantjes aan de randen van hun vakgebied. Er stromen veel te veel kunstenaars uit. Bouwman pleit voor een beperking van het aantal opleidingsplaatsen voor kunstenaars. Ik kan mij haar teleurstelling goed voorstellen: ondanks dat podiumkunst ongekend populair is (The Voice, Holland got talent, So you think you can…et cetera), is er te weinig ruimte om een boterham te verdienen voor hen die niet overdreven veel aandacht trekken.
Hetzelfde heb ik als hoofd techniek van een schouwburg wel eens gedacht bij het zien komen en gaan van stagiaires. Dat er nu mbo-opleidingen zijn op het gebied van podiumtechniek is heel goed en doet recht aan de gegroeide complexiteit en de gegroeide verwachtingen. En de mbo-opleidingen evenemententechniek zijn populair. Maar het is jammer dat iedereen die zich aanmeldt maar wordt aangenomen, ook de jongeren die wel iets met apparaten hebben, maar niets met podiumkunst. Hierdoor is er in de cultuursector wel een groot aanbod aan jonge technici, maar valt er voor hen niet veel te verdienen. Ze komen terecht in de poules van oproeptechnici, die in een gunstig geval € 27,50 per uur verdienen en lang niet altijd alle uren krijgen uitbetaald. De jonge technici konden in de afgelopen jaren daarvan geen redelijke vorm van bestaanszekerheid organiseren, laat staan een pensioen opbouwen of de nodige verzekeringen afsluiten.
Ervaren oproepkrachten stappen over
Het paradoxale is dat we de groep van jonge onervaren technici in de komende tijd wel keihard nodig gaan hebben. Want wat is er aan de hand: de groep van ervaren oproepkrachten heeft zich bij het huidige gebrek aan werk rond de podia georiënteerd op ander (technisch) werk. De meeste nieuwe werkgevers zullen de prettige arbeidsmoraal en het vermogen van theatertechnici om zelfstandig klussen op tijd klaar te hebben waarderen. De ervaren technicus, zeker die met een (beginnend) gezin, zal ook zeker de voordelen van gewaardeerd technisch werk binnen “normale” uren kunnen waarderen en dat weegt op tegen de romantiek van het werken rond de podia.
De theaters hebben lang geleund op grote poules van oproepkrachten, jong en oud. Door het onregelmatige werk is de behoefte van theaters om uit een fors reservoir te kunnen putten groot: als zo’n poule er niet zou zijn, zouden de kosten de pan uit rijzen. Dan zou de sector afhankelijk zijn van een beperkte groep van ervaren technici met een brede inzetbaarheid die lange dagen zouden maken, vaak tot in de nachtelijke uren. Zo’n situatie is kostbaar en zou er waarschijnlijk toe leiden dat minder voorstellingen zouden kunnen worden gerealiseerd. De oplossing hiervoor is om ook te werken met jonge, onervaren oproepkrachten.
Aanboren van nieuw technisch talent is cruciaal
Met de intrede van corona in de samenleving vrees ik dat er een enorme schat aan ervaring en realisatievermogen de podia voorgoed heeft verlaten. De ervaren krachten die de voorstellingen mogelijk maakten zijn weg. Als we weer normaal naar het theater mogen moeten de nieuwe producties opgebouwd worden door jonge mensen die net zijn opgeleid. Die zijn er zeker, maar je moet er goed naar zoeken. Van opleidingen die bij de ingang selecteren (zoals de Herman Brood Academie) heb ik uitstekende technici als stagiair gehad, die werkelijk op de leeftijd van zestien al een voorstelling (in theatertechnische zin) kunnen “dragen”. Het is noodzakelijk voor de schouwburgen en opleidingen om nu met elkaar om de tafel te gaan en te bespreken hoe de sector straks weer kan beschikken over voldoende capabele en flexibele technici.
Door: Koen Koch