Gemeente-special #9: Erfgoed als kern van de leefomgeving

Gemeente-special #9: Erfgoed als kern van de leefomgeving
Erfgoed wordt internationaal gezien als de ziel van de culturele economie. ‘De culturele stad’ , gemaakt in opdracht van de VNG, bestempelt het daarom als de kern van de leefomgeving. De gemeentelijke inzet kan volgens deze publicatie variëren van het louter voldoen aan wettelijke verplichtingen tot het voeren van een driesterrenbeleid. Alle overheden hebben bevoegdheden in deze sector. Zij kunnen (archeologische) monumenten aanwijzen en beschermende bepalingen hiervoor maken. Het Rijk doet dat op basis van de Erfgoedwet. Door de provincies en gemeenten gebeurt dat als uitvloeisel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Vanaf 2023 geldt de Omgevingswet als grondslag in totaliteit voor de medeoverheden en ten aanzien van de stads- en dorpsgezichten ook voor het Rijk.
Er zijn bijna 62.000 gebouwde rijksmonumenten (waarvan er 10 tot het werelderfgoed behoren) en naar schatting 56.000 gemeentelijke. Alleen Noord-Holland en Drenthe kennen provinciale monumenten. Van de rijksmonumenten bevinden de meeste zich in Noord-Holland (14.000) en Zuid-Holland (9.000). Ongeveer de helft van alle gebouwde rijksmonumenten, dus 31.000, behoort tot de categorie 'woningen en woningbouwcomplexen'. Dit is 0,4 % van het totale aantal van 7,9 miljoen woonruimten in ons land. Bij de categorie 'boerderijen, molens en bedrijven' gaat het om 10.000 en die van 'kastelen, landhuizen en parken' betreft 5.600 objecten. Voorts heeft het Rijk 1.460 archeologische monumenten plus 473 stads- en dorpsgezichten als beschermd aangewezen. Zie ook www.erfgoedmonitor.nl
Stimulans ‘Erfgoed telt’: ook nog bij het nieuwe kabinet?
Het vorige kabinet heeft onder het motto ‘Erfgoed telt’ de (archeologische) monumenten ondersteund met een grotendeels eenmalig extra bedrag van € 325 miljoen. De nadruk lag op instandhouding en herbestemming, de leefomgeving en de verbindende kracht van erfgoed. In het oog sprongen de financiële regeling voor grote monumenten/kanjers en de speciale programma’s voor religieus erfgoed en verduurzaming. Veel maatregelen vergen echter een termijn langer dan vier jaar. In het nieuwe Coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ wordt enerzijds € 170 miljoen extra per jaar uitgetrokken voor de culturele en creatieve sector. Maar anderzijds komen de woorden erfgoed, monumenten en archeologie hier niet in voor. Dat is niet geruststellend.
Structurele financiële rijksmiddelen
Diverse andere financiële rijksmiddelen zijn structureel beschikbaar. Bij de woonhuismonumenten is de fiscale regeling per 2020 vervangen door een subsidie voor onderhoud en restauratie. De vrees van gemeenten en vele anderen was dat de financiële rompslomp vanwege het moeten aanvragen en afrekenen van deze subsidie zou leiden tot terughoudendheid bij de particuliere eigenaren. Daardoor zouden er achterstallig onderhoud en vervallen woningen in de steden en dorpen komen. Er is inderdaad subsidiegeld overgebleven, op dit moment is het echter nog onbekend waarom dat zo is. Bij de niet-woonhuizen komen de subsidie-verzoeken voor onderhoud, die moet worden aangevraagd op basis van een zesjaren plan, vaak van organisaties met een beherende functie. Deze subsidie is de laatste twee jaar ontoereikend. Ook de provinciale subsidie voor de restauratie van dergelijke monumenten is niet altijd voldoende. Indien men een gebouw wil herbestemmen dan is er rijksgeld beschikbaar voor planvorming en noodmaatregelen om verval te voorkomen. Er bestaat ook de mogelijkheid om voor alle type monumenten tegen lage rente leningen ten behoeve van restaureren, verduurzamen en herbestemmen aan te vragen bij het Nationaal Restauratiefonds, dat grotendeels met rijksgeld is gevormd.
Rijk terughoudend bij nieuwe aanwijzingen
Het Rijk voert op dit moment een terughoudend beleid ten aanzien van nieuwe aanwijzingen. Dit gebeurt niet langer ad hoc, maar gelet op bepaalde thema’s. Op 23 februari jl. is het voormalige hoofdkantoor van Philips in Eindhoven aangewezen als het laatste rijksmonument van het thema Wederopbouw 1940-1965. In totaal gaat het om 189 objecten en gebouwen in deze periode zoals kantoren, stations, scholen, kerken, kloosters, bruggen, parken en begraafplaatsen. Er zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorts verkenningen gedaan naar: erfgoed van de periode 1965-1990, herinneringserfgoed, militair erfgoed en archeologie. De follow-up is nog onbekend. Voordat er een aanwijzing tot (archeologisch) monument plaatsvindt wordt het college van burgemeester en wethouders om advies gevraagd en bij objecten buiten de bebouwde kom ook gedeputeerde staten.
Nieuwe wettelijke positie stads- en dorpsgezichten
De wettelijke positie van de beschermde stads- en dorpsgezichten verandert. Zij worden vanaf 2023 niet meer aangewezen door het Rijk. Maar als de rijksoverheid het nodig acht dan kan zij op basis van de Omgevingswet een instructie geven aan de gemeente gericht op de status van een bepaald gebied als beschermd gezicht. Voor bestaande stads- en dorpsgezichten geldt zo’n instructie meteen.
Gemeentelijke (archeologische) monumenten in Omgevingswet
Indien lokale overheden op basis van hun erfgoedverordening gebouwen als gemeentelijk monument aanwijzen, dan kunnen zij daaraan op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht beschermende bepalingen verbinden. Ditzelfde geldt voor het aanwijzen van gebieden als archeologisch beschermd. Het laatste kan ook via een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Dit alles moeten vanaf volgend jaar gebeuren in een omgevingsplan in het kader van de Omgevingswet. Hiervoor geldt echter een overgangstermijn tot eind 2029 behalve voor de monumentenadviescommissie en het archeologische onderzoek. Deze twee aspecten moeten meteen conform de Omgevingswet geregeld worden. De VNG heeft daarvoor modellen beschikbaar.
Voorstel tot verbetering provinciale inspectie op gemeenten
Gemeenten zijn de vergunningverleners voor alle door henzelf aangewezen monumenten en voor gebouwde rijksmonumenten. Zij worden dat per 2023 ook voor de archeologische rijksmonumenten bij een zogeheten meervoudige aanvrage. De wijze waarop gemeenten met deze taak omgaan wordt gecontroleerd door de provincies op basis van het zogeheten generiek interbestuurlijk toezicht (IBT). De landelijke Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed houdt slechts toezicht op het functioneren van het systeem. Gelet daarop en in het kader van de evaluatie van de Erfgoedwet heeft ze in maart 2021 een onderzoek laten verschijnen met als titel ‘Een lappendeken. Zicht op toezicht door provincies.’ Het provinciale toezicht blijkt summier ingericht. Twee provincies geven, buiten de behandeling van burgermeldingen, geen enkele invulling eraan. Bij overige tien provincies gaat het wekelijks om gemiddeld twee tot drie uur. Ter verbetering wordt er thans door de overheden gewerkt aan een gemeenschappelijk toezichtkader erfgoed. Voorts publiceert de Inspectie elke twee jaar een monitor over de gemeentelijke zorg voor monumenten en archeologie. Hierbij komen aspecten aan de orde als: beleid, uitvoering, toezicht en handhaving door gemeenten. In 2021 zijn deze naast de gebruikelijke publicatie ook voor het eerst in een databank opgenomen. https://www.inspectie-oe.nl/onderwerpen/monitor-overheidsinformatie-en-erfgoed
Advies Raad voor Cultuur over archeologiebeleid lokale overheden
Gelet op de evaluatie van de Erfgoedwet heeft de Raad voor Cultuur op 10 februari jl. zijn advies ‘Archeologie bij de tijd. Aanbevelingen voor aanpassingen.’ uitgebracht. De decentralisatie en marktwerking hebben veel goeds opgeleverd volgens de Raad. Maar er zijn per gemeente grote verschillen in bescherming van en voorlichting over archeologie. Verder staat de kwaliteit van het lokale archeologische onderzoek, ook door toedoen van de gemeenten, onder druk vanwege een voortschrijdende tariefdaling en scherpe concurrentie tussen de archeologiebedrijven. Elke gemeente zou over meer rijksgeld moeten kunnen beschikken en zelf, of in regionaal verband, over een eigen archeoloog, zo adviseert de Raad. De verschillende petten van de gemeenten – beleidsmaker, gebiedsontwikkelaar, vergunningverlener incl. toezichthouder plus vaak ook het zijn van eigenaar en het doen van opgravingen - dienen beter onderscheiden te worden. Bovendien zou er in elke provincie een beleidscommissie archeologie ingesteld moeten worden met zowel een adviserende als een toezichthoudende taak. De Raad wijst op de slechte arbeidsmarktpositie van archeologen en adviseert om naast de bestaande certificering ook een cao voor de opgravings-bedrijven in te voeren. Het publiek moet meer betrokken worden bij het lokale onderzoek en vernieuwend wetenschappelijk onderzoek ondersteund door een landelijk centrum is nodig.